NEJA.nl plaatst cookies (lees meer) uitsluitend om de site beter te laten functioneren en bezoek te monitoren.   X

Toegankelijkheid sportactiviteiten voor neurodivergente jongeren

Vraag: Hoe toegankelijk zijn sportactiviteiten voor neurodivergente jongeren in de gemeente Amsterdam?

 

Antwoord: De Eindrapportage: Inclusieve sportactiviteiten voor neurodivergente jongeren in gemeente Amsterdam geeft inzicht in de behoeften en wensen van neurodivergente jongeren op het gebied van sportactiviteiten in de gemeente Amsterdam en inzicht in wat de gemeente Amsterdam aanbiedt op gebied van sport voor neurodivergente jongeren. De rapportage sluit af met aanbevelingen vanuit Jeugdplatform Amsterdam voor de gemeente Amsterdam en organisaties die zich bezighouden met sport. 

 

Jeugdhulpverlening tijdens Corona

Vraag: Hoe hebben professionals sinds de pandemie en de daarmee samenhangende maatregelen het ondersteunen van jongeren in kwetsbare posities opgepakt?

 

Vraagsteller: Kernpartners van KeTJAA, de regionale Kenniswerkplaats Jeugd Amsterdam-Amstelland

Antwoord: Nesrien Abu Ghazaleh, senior onderzoeker lectoraat Jeugdzorg (Hogeschool van Amsterdam) & Leonieke Boendermaker, lector Jeugdzorg (Hogeschool van Amsterdam), mei 2022.

 

Aanleiding

Aanpak

Om zicht te krijgen op de ervaringen van professionals tijdens de Corona crisis zijn vanuit het lectoraat Jeugdzorg van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) 15 interviews afgenomen onder professionals werkzaam bij Ouder- en Kind teams Amsterdam, Jeugdbescherming Amsterdam en Buurtteam Amsterdam (voorheen MaDiZO). De functies van de geïnterviewden waren onder andere jeugdpsycholoog, verpleegster, buurtteam medewerker multiprobleem gezinnen, ouder en kindadviseur, senior gezinsmanager, medewerker top 1000 regie,  regisseur top 400 en top 600 en consultent wijkteam. De interviews zijn gehouden door een onderzoeker van het lectoraat jeugdzorg samen met twee vierdejaars studentes van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de HvA als onderdeel van hun afstudeerscriptie.

 

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat jongeren en jongvolwassenen door de Coronamaatregelen mentale gezondheidsproblemen hebben ervaren. Met name de verplichting thuis te blijven had gevolgen, zoals onderwijs achterstanden, eenzaamheid en verhoogde spanningen binnen het gezin. Ook zorgden het niet hebben van digitale middelen, gebrek aan privacy en praktische hindernissen, zoals het door de ouders simpelweg niet kunnen kopen van bepaalde benodigdheden voor hun kinderen, voor een verslechtering van de situatie. Het blijkt dat hulpverlening in de vorm van fysiek contact is gebleven en als essentieel is ervaren. Wel wordt het digitaal contact als aanvulling gezien en is de hulpverlening ‘blended’ geworden. Dat wil zeggen dat zij zowel digitaal als fysiek tegelijk hulpverlening hebben geboden. Ook is digitaal vergaderen met collega’s en partners als positief ervaren. Professionals geven aan hierdoor meer tijd te hebben om hun werk goed te kunnen uitvoeren. Dit onderzoek heeft tot de volgende aanbevelingen geleid:

  • Fysiek contact is niet vervangbaar. Houd fysiek contact met jongeren in kwetsbare posities, wees als professional creatief in hoe dit kan gebeuren.
  • Blended werken is een begrip dat de toekomst heeft. Digitaal contact is een goede aanvulling om jongeren in kwetsbare posities te kunnen helpen. Ook is digitaal contact met collega’s tijdbesparend en efficiënt.
  • Vanuit de top van de organisaties moet een visie worden gevormd omtrent het blended werken en ondersteuning worden geboden aan de professionals om hun werk goed te kunnen uitvoeren
  • Vanuit organisaties moet worden gekeken hoe met gemeenten en/of andere partijen kan worden samengewerkt om te zorgen dat cliënten computers/laptops/ telefoons en goed werkend internet tot hun beschikking hebben.

 

Het volledige onderzoeksrapport kunt u HIER lezen.

 

Hoe goed zijn zorgprofessionals?

Vraag: Hoe houdt de gemeente in de gaten of zorgprofessionals goed hun werk doen?

 

Vragensteller: Jeugdplatform Amsterdam

 

Antwoord: Stichting Alexander in samenwerking met een jongere en een ouder.

 

Samenvatting

Hoe houdt de gemeente Amsterdam in de gaten of zorgprofessionals hun werk goed doen? Deze vraag van jongeren en ouders van het Jeugdplatform Amsterdam was de aanleiding voor dit onderzoek. Onder leiding van een medewerker van Stichting Alexander, zijn een jongere en een ouder van het platform aan de slag gegaan om een antwoord te vinden op deze vraag. Centraal staat de verantwoordelijkheid van de gemeente, de controle van kwaliteit en de stem van jongeren en ouders daarin. Om een antwoord te vinden op de onderzoeksvraag hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van de kennis en ervaring van een beleidsmedewerker op de afdeling Jeugd bij de gemeente Amsterdam en openbare online bronnen.

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat gemeente Amsterdam altijd naar de kwaliteit van een jeugdhulpinstelling kijkt voordat hulp wordt ingekocht. Er wordt gekeken of een instelling o.a. de juiste diploma’s en registraties heeft. Een aantal keren per jaar bespreekt de gemeente hoe het gaat met de ingekochte instelling in een prestatiedialoog. Er wordt niet expliciet gevraagd naar de kwaliteit van de instelling, maar gemeente Amsterdam gaf aan het gesprek over kwaliteit te willen verbeteren. Steeds vaker is de gemeente ook in gesprek met meerdere instellingen tegelijk over het jeugdstelsel en thema’s ter verbetering. Als het gaat om hoe de stem van jongeren en ouders gebruikt worden, dan wordt er gerefereerd aan de cliëntervaringsmonitor (CEM+). Deze wil de gemeente beter inzetten en één van de ontwikkelingen is een dashboard waarin de resultaten van de CEM+ weergegeven staan. Het rapport wordt afgesloten met enkele aanbevelingen.

 

Voor het hele rapport, klik HIER.

 

Voor meer informatie: Mamtaz Yusuf (yusuf@st-alexander.nl).

 

Oog Voor Verandering-preventief (OVV-p)

Vraag: Waar richt het programma Oog Voor Verandering-preventief zich op, wat zijn succesfactoren en wat zijn de opbrengsten volgens betrokken docenten?

 

Vraagsteller: ROC van Amsterdam

 

Antwoord: Harrie Jonkman (Verwey-Jonker Instituut), i.s.m. Ron van Achteren (ROC van Amsterdam) in juli 2021

 

Aanleiding

Wanneer er over ondersteuning van kwetsbare jongeren wordt gesproken ligt er veel nadruk op zaken die niet goed gaan. Echter, er zijn veel voorbeelden van zaken die juist wel goed gaan en die aandacht behoeven. Een goed voorbeeld hiervan is het project Oog Voor Verandering-preventief (OVV-p) van het ROC van Amsterdam. Dit initiatief richt zich op het succesvol doorlopen van de eerste honderd dagen op de opleiding. Het introductieprogramma werkt ondersteunend aan veiligheid in de klas, aan het voorkomen van uitval, aan groepsvorming en het goed landen op school. Het programma wordt door betrokkenen als een succes gezien dat breder aandacht verdient. Het ROC van Amsterdam is partner in KETJAA (de Regionale Kenniswerkplaats Jeugd Amsterdam-Amstelland). Binnen dit netwerk voor kennisontwikkeling rond kwetsbare jeugd kunnen kennisvragen worden gesteld die aan de hand van literatuur of een klein veldonderzoek beantwoord kunnen worden. De vraag die het ROCvA eind 2020 aan KeTJAA voorlegde was: Hoe kunnen we het succes van `OVV-p` zichtbaar maken, hoe kunnen we goed laten zien wat er gebeurt en kan het initiatief met een kort onderzoek worden versterkt? De kennisvraag is niet alleen voor het ROC van Amsterdam zelf van belang, maar dient een breder doel: het zichtbaar maken hoe de overgang (van het VMBO) naar het MBO goed te laten verlopen en wat scholen kunnen doen om die overgang te ondersteunen. Met een antwoord op deze kennisvraag kunnen ook andere opleidingen en ondersteuners van jongeren hiervan leren.

 

Aanpak

Voor het beantwoorden van de kennisvraag zijn gesprekken gevoerd met een van de ontwikkelaars en is documentatie bestudeerd. In nauwe samenwerking met de ontwikkelaar is een korte vragenlijst voor trainers en mentoren opgesteld om (nader) zicht te krijgen op de werking en opbrengsten van het programma. Deze is ingevuld door 12 respondenten. Vervolgens is een klein aantal interviews afgenomen met betrokken mentoren en trainers.

 

Conclusie

Dit kleine verkennende onderzoek maakt via de ervaringen van betrokkenen aannemelijk dat een methode als OVV-p een bijdrage kan leveren aan het succesvol doorlopen van de eerste honderd dagen op de opleiding. Het werkt ondersteunend aan veiligheid in de klas, aan het voorkomen van uitval, groepsvorming en het goed landen op school. Mentoren krijgen er tools mee in handen om studenten beter te leren kennen en ondersteunen. Meer onderzoek is nodig om te weten of de gevonden invloeden op studenten echt aan de interventie toegeschreven kunnen worden.

Het programma laat zien hoe je binnen een educatieve setting steun en structuur kunt aanbieden aan studenten die daar eigenlijk veel behoefte aan hebben. Dat kan kort en gericht. Belangrijke succesfactoren – ook relevant voor andere opleidingen – zijn:

  • Een goede theoretische basis (oefeningen/werkvormen gebaseerd op inzichten uit groepsdynamica en theorievorming over netwerken;
  • inzet van het programma direct aan het begin van het jaar, voordat groepen zijn gevormd;
  • de inzet van getrainde professionals (die niet ook mentor zijn van de klas, maar het ROC en de populatie wel goed kennen). De mentor heeft zo de kans te observeren tijdens de oefeningen;
  • goede terugkoppeling naar en begeleiding van de mentor bij het oppakken van punten die in het vervolgtraject nodig zijn om aandacht te geven;
  • inzet van werkvormen die jongeren aanspreken;
  • een systematische en programmatische opzet, met een intensieve bijeenkomst aan het begin, met follow up in analyse en begeleiding van mentoren en een bijeenkomst later in het jaar.

 

Lees HIER de volledige rapportage.

 

Voor meer informatie: Harrie Jonkman (hjonkman@verwey-jonker.nl)

 

Nabijheid in tijden van afstand

Vraag: Hoe blijven jongerenwerkers in hun contact en begeleiding aansluiten bij jongeren (in kwetsbare situaties van 16 t/m 23 jaar), gedurende de coronatijd en welke werkzame elementen hiervan moeten we vasthouden na de coronamaatregelen?

 

Vraagsteller: Kernpartners van KeTJAA, de regionale Kenniswerkplaats Jeugd Amsterdam-Amstelland

Antwoord: Evelien Rauwerdink-Nijland, senior onderzoeker lectoraat Youth Spot (Hogeschool van Amsterdam) , Sophie Vermaning, onderzoeker lectoraat Jeugd & Samenleving (inHolland) en Femke Kaulingfreks, lector Jeugd & Samenleving (inHolland).

 

Aanleiding

Het wordt steeds duidelijker dat jongeren hard geraakt zijn door de COVID-19 crisis. Het gebrek aan fysiek contact en mogelijkheden tot activiteiten heeft grote gevolgen voor ze gehad op sociaal, economisch en mentaal vlak. KeTJAA richt zich op kennisontwikkeling ter ondersteuning van kwetsbare jeugd in Amsterdam en omgeving, en vond het belangrijk te onderzoeken of en hoe jongerenwerkers bleven aansluiten bij jongeren tijdens deze periode. En ook wat daarvan behouden zou moeten blijven voor de toekomst.

Aanpak

In de periode van juni 2020 tot april 2021 hebben in totaal 30 jongeren tussen de 17 en 27 jaar vragenlijsten ingevuld, waaronder studenten, jongeren die in contact zijn geweest met jongerenwerkers en ongedocumenteerden en dakloze jongeren.
Daarnaast is gebruik gemaakt van zeven uitgewerkte interviews met jongeren vanuit het lectoraat Youth Spot van de HvA.
Tot slot is gebruik gemaakt van 26 praktijkbeschrijvingen van 17 jongerenwerkers en interviews met zeven jongerenwerkers.

 

Conclusie

Het jongerenwerk veranderde in deze periode. Door de Covid-19 maatregelen waren jongerenwerkers genoodzaakt om verdere stappen te zetten in het werken in de online leefwereld van jongeren omdat de beoogde doelgroep niet meer in de publieke ruimte mocht komen zonder essentiële reden. Er waren minder mogelijkheden tot fysieke ontmoetingen en er lag meer nadruk op de signalerende en verbindende functie van het jongerenwerk in de samenleving. Maar ook offline verzonnen jongerenwerkers allerlei manieren om toch met jongeren die hen nodig hadden contact te houden. Ze zorgden voor individuele, fysieke contactmomenten met jongeren buiten of bij jongeren thuis en ze zorgden ervoor dat de meest kwetsbare jongeren nog in het jongerencentrum of bij de inloop terecht konden.

Het jongerenwerk zal een combinatie moeten blijven van aansluiten bij de offline leefwereld en aansluiten bij de online leefwereld van jongeren: het hybride jongerenwerk. Voor het aansluiten bij de offline leefwereld is het nodig om voldoende tijd, ruimte en middelen vrij te maken voor inloopactiviteiten in buurthuizen of buiten op straat in de wijk, ook als deze activiteiten niet op een specifiek ontwikkeldoel zijn gericht. Om goed aan te blijven sluiten bij de belevingswereld van jongeren, zouden jongerenwerkers, hun organisaties en opdrachtgevers het werken in de online leefwereld van jongeren als integraal onderdeel van het jongerenwerk moeten beschouwen en zich hierin moeten blijven ontwikkelen.

 

Lees HIER het factsheet van dit rapport

Lees HIER de volledige rapportage.

Bekijk en beluister HIER de radio-uitzending over dit rapport.

Cultuursensitief werken voor studenten Social Work

Vraag: Welke voorbeelden over (hoger) onderwijs op het thema van diversiteit en diversiteitsgevoelig werken zijn er, welke kennis en ervaring is beschikbaar?

 

Vragensteller: Hogeschool van Amsterdam, Iddegien Kok

 

Contactpersoon: Marjolijn Distelbrink: 

 

Deze vraag is beantwoord door Marjolijn Distelbrink (m.distelbrink@verwey-jonker.nl, Verwey-Jonker Instituut) in februari 2020.

 

Antwoord: 

1. Aanleiding vraag

Studenten Social Work van de Hogeschool van Amsterdam, en ook andere hogescholen, worden voorbereid op het werken in vaak een heel diverse omgeving, met gezinnen van allerlei achtergronden. De HvA zoekt naar manieren om studenten daar het beste op voor te bereiden, met de vormgeving van de opleiding Social Work. Welke voorbeelden kennen wij die bruikbaar zijn?

 

2. Beantwoording van deze vraag

Marjolijn Distelbrink heeft de vraag beantwoord. Zowel haar eigen werk rond diversiteitgevoelig werken vormde daarbij een bron, als contacten met andere hogescholen die er vanuit KeTJA zijn.

Handreiking werken met culturele diversiteit

Vanuit KeTJA-A is een Handreiking gemaakt voor medewerkers van wijkteams over werken met culturele diversiteit. Er komt in aan de orde: wat is cultuursensitief werken en waarom is het belangrijk? Hoe doe je het? Wat kun je erbij gebruiken? In de Handreiking zijn ook citaten opgenomen van Ouder- en Kindadviseurs over hoe zij maatwerk leveren aan gezinnen met welke herkomst dan ook. De Handreiking is toegestuurd aan en besproken met Iddegien Kok en zij beoordeelt deze als heel bruikbaar voor de opleiding.

De Handreiking vind je HIER.

 

Teambijeenkomst waardenopvoeding

Cultuursensitief of inclusief werken heeft voor een belangrijk deel te maken met houding en vaardigheden. Deels ook met kennis. Enige basiskennis over wat belangrijk is bij mensen met een andere achtergrond dan de jouwe is handig. Maar vooral omdat je dan de juiste vragen kunt stellen. Niet om het te gebruiken als vast recept. Binnen en tussen groepen bestaan veel verschillen. Bij de houding is onder andere belangrijk dat je je kunt verplaatsen in de ander en zijn/haar leefwereld. Bijvoorbeeld in thema’s die belangrijk zijn voor veel ouders met een migratie-achtergrond, zoals discriminatie of negatieve beeldvorming. Of het opvoeden van kinderen met eigen waarden of normen, als die in de omgeving minder gewicht krijgen. Daarnaast is belangrijk dat je als professional je eigen blinde vlekken leert kennen. Bijvoorbeeld, dat je je bewust wordt van je eigen persoonlijke waarden en opvattingen die je meedraagt en die van invloed kunnen zijn op je interactie met ouders en kinderen. In de handreiking wordt de Teambijeenkomst waardenopvoeding in diversiteit genoemd als goed voorbeeld om dit te leren. De teambijeenkomst leek Iddegien heel bruikbaar voor het HBO. 

 

Inspiratie van (andere) hogescholen

In het gesprek is ook verwezen naar goede voorbeelden van andere hogescholen. Zo heeft Fontys een mooie opdracht bedacht om studenten kennis te laten maken met werelden of mensen waar ze normaal niet mee in aanraking komen. Voor meer informatie is daarvoor Jeanine Strobbe te benaderen. 

Wie wil uitwisselen met de Hogeschool van Amsterdam over ervaringen met de handreiking of met de teambijeenkomst waardenopvoeding in diversiteit, of over andere plannen rond cultuursensitief werken, kan contact opnemen met Iddegien Kok.

 

Meetladder Diversiteit hoger en universitair onderwijs

Tot slot: wat zijn belangrijke aandachtspunten als je je onderwijs wilt screenen op diversiteit- gevoeligheid? Een aantal jaren geleden ontwikkelde Kenniswerkplaats Tienplus (voorganger van KeTJA) een meetladder Diversiteit voor het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Deze meetladder is een gezamenlijk product van de VU, Hogeschool Inholland en het Verwey-Jonker Instituut. De meetladder geeft opleidingen een instrument in handen voor reflectie op de stand van zaken wat betreft diversiteitgevoeligheid van het curriculum.

De meetladder is HIER te downloaden.

Mede op basis van deze meetladder is door de VU een e-handleiding ontwikkeld voor het screenen van het curriculum en vervolgens het plannen en uitvoeren van het proces van aanpassing ervan. De stem van studenten is daarbij onmisbaar.

 

Zie voor een interview hierover en link naar deze handleiding

https://www.kis.nl/artikel/met-een-lesje-diversiteit-ben-je-er-niet.

Hulp aan kinderen in armoede

Vraag: Welke kennis en ervaring op het thema (interventies gericht op) armoede en jeugd is beschikbaar, en op welke wijze kan die benut worden in het onderwijs aan Social Work studenten?

 

Vragensteller: Iddegien Kok, coördinator van de profiel 3 opleidingen van de Hogeschool van Amsterdam

 

Beantwoord door: Jodi Mak, senior onderzoeker & Marleen Kruithof, onderzoeker, Lectoraat Armoede Interventies, de Hogeschool van Amsterdam.

 

Antwoord:

Om deze vraag te beantwoorden, is het document Jeugd in armoede: Kennis en handvatten voor docenten Social Work om het thema ‘jeugd en armoede’ te integreren in het onderwijs opgesteld. Het document is geschreven op basis van uitgebreid onderzoek naar dit onderwerp en bestemd als naslagwerk voor docenten van de opleiding Social Work.

Dit document gaat specifiek in op Nederlandse jongeren van 0 tot 18 jaar die in armoede leven. Het gaat onder andere in op de feiten en cijfers, de relatie tussen armoede en andere problematiek, het belang van signalering en doorverwijzing en de verschillende instrumenten die daartoe ingezet kunnen worden. Daarnaast is er een overzicht opgenomen van de diverse (integrale) interventies op het gebied van jeugd in armoede die er op dit moment in Nederland bestaan.  Het rapport biedt tot slot diverse handvatten, activiteiten en oefeningen waarmee docenten dit onderwerp bij hun studenten Social Work onder de aandacht kunnen brengen.   

Met dit document willen de onderzoekers docenten handvatten bieden om het thema jeugd in armoede op een actuele en omvattende wijze aan te bieden aan studenten. We hopen dat dit document inspireert om studenten kennis te laten nemen van de problematiek rond jeugd in armoede. Zo dragen we er samen zorg voor dat de professional van morgen goed onderlegd is in het signaleren van financiële problematiek, in het begeleiden en doorverwijzen van kwetsbare gezinnen met financiële problemen en het samenwerken in de keten.

 

Het uitgebreide rapport over deze studie kunt u HIER vinden. 

 

Contact: Jodi Mak, d.j.mak@hva.nl

 

 

 

Ervaringen 24-uursopvang jeugdigen

Vraag: Hoe ervaren kinderen en jongeren het verblijven in een 24-uursinstelling en welke wensen of behoeften hebben zij ten aanzien van dit verblijf?

 

Vragensteller: Jeugdplatform Amsterdam

 

Antwoord: Atze van den Bos, Hogeschool van Amsterdam, augustus 2019

 

Samenvatting

Bij het Jeugdplatform Amsterdam zijn signalen binnengekomen over niet altijd even positieve ervaringen met verblijf in instellingen. Dit vormde aanleiding voor een verkennend onderzoek dat is uitgevoerd door onderzoekers betrokken bij de Kenniswerkplaats Transformatie Jeugd Amsterdam (www.ketja.nl). Er zijn twaalf jongeren geïnterviewd die in een instelling wonen of hebben gewoond. Van deze twaalf jongeren waren er vier positief tot matig positief over hun verblijf in een instelling, vier anderen kijken met een matig negatief gevoel terug en vier jongeren zijn uitgesproken negatief over hun verblijf.

 

De wensen en behoeften die de twaalf jongeren tezamen hebben, kunnen thematisch als volgt worden samengevat: er zou meer naar individuele kinderen en hun behoeften moeten worden gekeken en geluisterd, in de instellingen zou sprake moeten zijn van rust en continuïteit, jongeren zouden niet steeds in een andere instelling moeten worden geplaatst, plaatsingen zouden altijd passend moeten zijn (bijvoorbeeld qua leeftijd en qua problematiek) en het zou in alle gevallen mogelijk moeten zijn de schoolcarrière voort te zetten. Voor gesloten instellingen geldt dat er niet zou moeten worden gestraft met afzondering, niet zou moeten worden gefixeerd en jongeren niet urenlang alleen op de kamer zouden moeten worden gelaten. De jongeren vinden dat kinderen en jongeren eigenlijk helemaal niet gesloten zouden moeten worden geplaatst, omdat dit alleen maar leidt tot meer (psychische) problemen.

 

Voor het hele rapport, klik HIER.

 

Voor meer informatieLeonieke Boendermaker – HvA

Betekenis eenouderschap in de Afro-Surinaamse gemeenschap

Vraag: Wat is er bekend over ontwikkelingen in gezinsstructuren in de Afro-Surinaamse gemeenschap, (historische) achtergronden daarvan en invloeden op ouders en kinderen? Hoe zijn patronen te doorbreken?

 

Vraagsteller: Stichting Kramati Ondrobong, Amsterdam

 

Antwoord gegeven door: Marjolijn Distelbrink, Verwey-Jonker Instituut, februari 2019

 

Aanleiding

Al heel lang is bekend dat veel (Afro-)Surinaamse kinderen in Nederland opgroeien in eenoudergezinnen. Dit fenomeen komt voort uit historisch gegroeide patronen, die hun wortels hebben in de Afrikaanse cultuur. Maar ook in de slavernij en omstandigheden daarna, in Suriname zelf en in Nederland. Binnen de Surinaamse gemeenschap laait geregeld de discussie op over de achtergronden en invloeden hiervan. Stichting Kramati Ondrobong is een vrijwilligersorganisatie die onder andere debatten organiseert en radioprogramma’s uitzendt in de regio Amsterdam. Voor een debat over het Surinaamse gezinsleven en ontwikkelingen (februari 2019) is bovenstaande vraag gesteld. Dit als aanvulling op ervaringsdeskundigheid die in het debat werd ingebracht en uitgewisseld.

 

Aanpak

Marjolijn Distelbrink heeft bij het debat een lezing verzorgd op basis van haar eerdere onderzoeken naar dit onderwerp. Zij heeft die voor de gelegenheid aangevuld met recente cijfers over gezinsvorming in de Surinaamse gemeenschap. De lezing is opgenomen en ook uitgezonden op een lokale radiozender. Ter plekke is er gediscussieerd over de cijfers en bevindingen, en over wat er moet gebeuren om patronen te doorbreken. 

 

Resultaat

Recente cijfers laten zien dat alleenstaand moederschap in Nederland nog steeds meer voorkomt in de Surinaamse gemeenschap dan gemiddeld, of dan in sommige andere migrantengroepen. Het neemt ook niet af; moeders van de tweede generatie staan er net zo vaak alleen voor als moeders van de eerste generatie. Het onderzoek laat overigens zien dat er – zowel historisch als nu – een grote variatie is tussen gezinnen; ook binnen de categorie eenoudergezinnen. Het is niet zo dat mannen daar geen enkele rol hebben in de opvoeding of verzorging. Dit wordt ook herkend door de aanwezigen bij de lezing. Uit onderzoek onder Afro-Surinaamse moeders in Nederland komt naar voren, dat alleenstaand ouderschap een onderwerp is dat met ambivalentie is omgeven. Enerzijds worden meisjes erop voorbereid (‘je diploma is je man’) dat zij er alleen voor kunnen komen te staan, is het ‘normaal’ en is er steun onderling. Daardoor zijn de invloeden wat beperkter dan bij andere groepen. Anderzijds wordt het eenoudergezin niet als ideaal gezien. Dan houdt het ideaalbeeld van de sterke Surinaamse vrouw mannen soms teveel aan de zijlijn en overvraagt het vrouwen, en zijn moeders dubbel in hun boodschappen over relaties ten aanzien van jongens en meisjes. Onderzoek waarbij is gesproken met vaders en jongeren laat dit ook zien, en maakt duidelijk dat ook zij het anders willen. Maar gegroeide patronen zijn, gezien de cijfers, niet zomaar te doorbreken. Het gesprek binnen de eigen gemeenschap zijn onderdeel van de oplossing. Die gesprekken kunnen onder andere gaan over de voorbeelden en boodschappen die ouders geven aan hun kinderen, naast gesprekken over beelden bij jongens en meisjes van elkaar.

 

De powerpoint van de lezing is HIER te raadplegen.

Psychische problematiek 16-27 jarigen

Vraag: Welk percentage van de jeugdigen van 16-27 jaar heeft te maken met psychische problematiek, landelijk of in Amsterdam? En welk percentage van de jeugdigen op het MBO in het bijzonder? Is er voldoende hulp in het MBO-team beschikbaar?

 

Vraagsteller:Florine Schieven, MBO-team & Programmateam OKT

 

Antwoord:Marjolijn Distelbrink (Verwey-Jonker Instituut), m.m.v. Luqman Iqbal (Verwey-Jonker Instituut) en Josine Holdorp (NJI)

 

Aanleiding

MBO’s in Amsterdam kennen MBO jeugdteams. Deze zijn op alle MBO’s aanwezig voor de ondersteuning van studenten. Het betreft multidisciplinaire teams met jeugdadviseurs (voor laagdrempelige lichte hulp), jeugdartsen en ook jeugdpsychologen die de jongeren op school kunnen helpen als er psychische problemen zijn. De teams werken nauw samen met de al aanwezige zorgstructuren op school. Studenten vinden blijkens de evaluatie van het werk van het MBO-team steeds beter hun weg naar het team en het aantal jeugdpsychologen is gedurende de jaren uitgebreid. Maar de laatste jaren neemt het beroep sterker toe dan de capaciteit toelaat; er ontstaan wachtlijsten en dat wordt onwenselijk gevonden. Is er wel voldoende hulp voorhanden? Wat weten we over de behoefte?

 

Aanpak

Om deze vraag te beantwoorden zijn gegevens benut en bewerkt van het Nederlands Jeugdinstituut over psychische problematiek onder jongeren. Daarbinnen is een toespitsing gemaakt op Amsterdam; om een beeld te krijgen van de zorgbehoefte in de stad/wijken. Om deze preciezer in beeld te krijgen is gezocht naar cijfers uitgesplitst naar opleidingsniveau. Daarnaast zijn cijfers over zorggebruik op Amsterdamse MBO-instellingen gelegd.

 

Conclusie

De cijfers laten zien dat in 2016 9.166 jongeren in Amsterdam tussen 16-27 recent last hadden gehad van psychosociale problematiek. Dat is iets meer dan 8% van alle jeugdigen van (ongeveer) die leeftijd in de stad in 2016. Cijfers over alleen 18-plussers zijn niet beschikbaar. Op het MBO weten we dat 240 jeugdigen, zo’n 0.7% van de studentenpopulatie op het MBO, hulp kreeg van de jeugdpsycholoog uit het MBO-jeugdteam in 2016/17. Dat is een beduidend lager percentage dan de eerder genoemde 8%. Uit landelijke gegevens hebben we geen aanwijzingen dat MBO-studenten gemiddeld minder (of meer) psychische problematiek hebben dan andere jeugdigen. Een en ander kan verklaren waarom er wachtlijsten zijn ontstaan op de MBO’s voor hulp van de jeugdpsychologen. De beschikbaarheid van jeugdpsychologen lijkt wat mager, gezien de stedelijke cijfers. Hier kan tegenin worden gebracht dat een deel van de jeugdigen waarschijnlijk zijn of haar weg vindt naar andere hulpverleners. Mogelijk via de huisarts of via stedelijk aanbod voor psychisch kwetsbare jeugd. Hier kan tegenin worden gebracht dat de jeugdpsycholoog juist aan het MBO jeugdteam is toegevoegd omdat vooral veel 18-plussers minder gemakkelijk terechtkomen bij GGz-hulp. De cijfers hebben de vraag of er voldoende hulp is maar indicatief kunnen beantwoorden. Indien het MBO-jeugdteam preciezer wil weten wie hulp nodig heeft en of er genoeg aanbod is, valt het aan te raden studenten die bij de jeugdpsycholoog terecht zijn gekomen zelf te bevragen.

 

Lees HIER het uitgebreidere antwoord.

 

Voor meer informatie: Marjolijn Distelbrink (mdistelbrink@verwey-jonker.nl)

Bejegening jongeren (16-23) door jeugdprofessionals

Vraag: Wat kunnen professionals in de begeleiding van jongeren 16-23 jaar doen om de kans op een goed contact en een werkzame werkrelatie te bevorderen?

 

Vraagsteller: Jeugdplatform en MBO-Jeugdteam Amsterdam

 

Beantwoording: Deze vraag is in het voorjaar van 2019 beantwoord door Marte Wiersma en Roel van Goor (Hogeschool Inholland). Het onderzoek is gefinancierd vanuit KeTJA.

 

Om tot een antwoord te komen op de vraag is een literatuurverkenning uitgevoerd, daarnaast zijn interviews geanalyseerd met jongeren en professionals in het kader van uitgevoerd onderzoek naar het verbeteren van professionele ondersteuning aan jongeren in overgang naar volwassenheid. Aanvullend zijn jongeren en jeugdprofessionals uit het mbo in Amsterdam geraadpleegd om een antwoord te kunnen formuleren op de vraag wat er nodig is voor een goede bejegening van jongeren in de leeftijd van 16-23 jaar in de professionele jeugdhulpverlening.

 

Antwoord

Uit de literatuurstudie blijkt dat bejegening gaat over de houding en het gedrag die kenmerkend zijn voor de manier waarop een professional zich verhoudt een cliënt, los van de methodische werkwijze die wordt gehanteerd of de problematiek die aan de orde is. Goede bejegening is belangrijk omdat de kwaliteit van de (werk)relatie tussen de professional en de cliënt een voorwaarde is voor de effectiviteit van de hulp.

 

Begeleiding van jongeren in de leeftijd van 16 tot 23 jaar vraagt om een specifieke vorm van bejegening omdat deze jongeren zich bevinden in overgang naar volwassenheid. Dit is een transitieperiode waarin jongeren behoefte hebben aan autonomie en zelfstandigheid, maar ze tegelijkertijd gebaat zijn bij hulp en begeleiding op meerdere gebieden.

Uit de verkenning onder mbo-jongeren van 16-23 jaar jaar blijkt dat oprechtheid, echtheid, onvoorwaardelijke acceptatie, betrouwbaarheid, beschikbaarheid en motiveren en vertrouwen uitstralen de meest belangrijke bejegeningsaspecten zijn waarmee een professional rekening dient te houden in het contact. Professionals kunnen zich bepaalde gedrag en houdingsaspecten eigen maken die bevorderlijk zijn voor het contact met jongeren in deze leeftijdsfase.

Voor het blijven realiseren van een goede bejegening door professionals dient aan een aantal organisatorische randvoorwaarden te worden voldaan. Professionals hebben een geschikte werkomgeving en voldoende tijd en ruimte jongeren nodig. Op organisatieniveau dient verder structureel aandacht te zijn voor vormen van leren op de werkvloer op het gebied van bejegening.

 

In samenspraak met het MBO-Jeugdteam is een leermodule ontwikkeld die erop gericht is om de genoemde bejegeningsaspecten structureel onderdeel te maken van het dagelijkse handelen van jeugdprofessionals. De materialen zijn zo vormgegeven dat de leermodule zelfstandig kan worden uitgevoerd binnen organisaties waarin gewerkt wordt met oudere jeugd.

 

  • Download HIER het volledige rapport Bejegening van jongeren (16-23 jaar) door jeugdprofessionals
  • Download HIER de samenvatting van het rapport
  • De leermodule Bejegening van jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals incl. bijbehorende materialen is te raadplegen via deze link.

 

Contactpersoon voor dit onderwerp is: Marte Wiersma

 

‘Kwetsbaarheid’ in context kansrijke start

Vraag: Wat is een goede definitie van ‘kwetsbaarheid’ in de context van een kansrijke start.

 

Vragensteller: Angela Habets, kwartiermaker Kansrijke Start in de gemeente Amsterdam.

 

Antwoord: Marjolijn Distelbrink en Femke Stoutjesdijk, Verwey-Jonker Instituut, januari 2019 (met een update in februari 2020 door Marjolijn Distelbrink en Asia Sarti)

 

Samenvatting

Er is niet één eenduidige, breed gedragen, definitie van kwetsbaarheid in de context van kansrijke start. Dit wordt ook expliciet gezegd in zowel een verkenning van het SCP uit 2012 als de tweede voortgangsrapportage Kansrijke Start van het Ministerie van VWS uit 2019. Wel zijn er interessante ontwikkelingen in Rotterdam, waar het Erasmus MC  in samenwerking met de gemeente Rotterdam een gemeenschappelijke definitie heeft ontwikkeld om kwetsbare zwangere vrouwen te identificeren.

Zowel in de Rotterdamse definitie als in overige literatuur en beleidsnota’s die we bekeken voor deze vraag zien we dat vooral indicatoren van kwetsbaarheid (bij kind dan wel bij moeder of gezin) zijn geïdentificeerd. De term kwetsbaar wordt vaak gerelateerd aan (combinaties van) risicofactoren enerzijds en beschermende factoren anderzijds. Risicofactoren in relatie tot kansrijke start betreffen medische risicofactoren van het kind (die een uiting kunnen zijn van onderliggende andere risicofactoren) zoals vroeggeboorte of een laag geboortegewicht. Deze risicofactoren maken dat kinderen vaak op achterstand beginnen (met een valse start). Ook zijn er risicofactoren in de persoonlijke omstandigheden van ouders: een lage sociaaleconomische status, wonen in een achterstandswijk, werkloosheid, armoede en schulden, relatieproblematiek, stress, mishandeling et cetera. Ook psychosociale en/of gezondheidsproblemen van de ouders (met name moeder) kunnen als risicofactoren gelden, en ook verstandelijke beperkingen, slechte voeding en middelengebruik.

 

Beschermende factoren kunnen zich voordoen bij ouders of kinderen zelf, maar ook bij gezinnen en in relatie met de wijdere omgeving. Beschermende factoren bij ouders zijn bijvoorbeeld: kennis over opvoeding, veilige hechting, hulp kunnen vragen en accepteren. Beschermende factoren bij het kind zijn onder anderen goede sociale competenties, positieve relaties met leeftijdsgenoten en zelfwaardering. In het gezin en de omgeving kan het hebben van een sociaal netwerk, een goede partnerrelatie of binding met de omgeving onder meer positief bijdragen.

Een veelgebruikte methode om te beschrijven welke gezinnen een verhoogde kans lopen in de problemen te komen, is het in kaart brengen van de balans tussen draaglast en draagkracht. Riscofactoren vergroten de draaglast van ouders. Of ouders en kinderen negatieve gevolgen ondervinden van de aanwezigheid van (een cumulatie van) risicofactoren is echter ook afhankelijk van de mate waarin ook beschermende factoren aanwezig zijn. Deze dragen bij aan draagkracht.  Bij kwetsbare gezinnen is er sprake van een verstoorde balans. 

 

Lees HIER het uitgebreide antwoord.

 
Contactpersoon: Marjolijn Distelbrink – Verwey-Jonker Instituut: MDistelbrink@verwey-jonker.nl

Is er toename van zorgkinderen?

Vraag: Is er sprake van een toename van het aantal kinderen van 0 tot 4 jaar met een zorgbehoefte in Amsterdam?

 

Vragensteller: Antje Dijk, Gemeente Amsterdam.

 

Antwoord: Marjolijn Distelbrink (Verwey-Jonker Instituut) en Mirjam Gevers (Kohnstamm Instituut).

 

Samenvatting

Aanleiding

Er zijn aanhoudende signalen vanuit de kinderopvang en voorscholen dat in de afgelopen jaren het aantal kinderen met een zorgbehoefte toeneemt. In Amsterdam worden de zorgstructuren al aangepast op deze ervaren realiteit, door in het kader van passende kinderopvang steeds vaker in te zetten op betere samenwerking tussen reguliere kinderopvang en zorg. Deze ervaren toename van kinderen met een zorgbehoefte in de kinderopvang, roept de vraag op: wat zijn redenen dat we op de kinderopvang meer zorgkinderen zien? Is er daadwerkelijk sprake van een stijging van het aantal kinderen met een zorgbehoefte?

 

Aanpak

Voor de beantwoording van de vraag zijn registratiegegevens over gebruik van jeugdzorg van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en registratiegegevens over gebruik jeugdhulp (OKIDO-trajecten) binnen de kinderopvang in de gemeente Amsterdam geraadpleegd.

 

Antwoord

Uit gegevens van het CBS blijkt dat er sprake is van een duidelijke toename van het aantal kinderen (0-4 jaar) met jeugdzorggebruik  in Nederland en Amsterdam-Amstelland en Amsterdam, in de periode 2015-2018. Deze toename is veel groter dan de toename van jeugdzorggebruik voor alle leeftijden (0-23 jaar). De toename in Amsterdam en de regio daaromheen is onder 0-4 jarigen én onder 0-23 jarigen veel groter dan landelijk. De stijging zette ook eerder in. Ter vergelijking: in Amsterdam steeg het jaarlijkse jeugdzorggebruik in 2015-2018 voor 0-4 jarigen met zo’n 70%. Dit was al zo vanaf 2017. Landelijk steeg het jeugdzorggebruik 0-4 jarigen in dezelfde periode geleidelijk tot 37% in 2018. In 2018 ontvingen 2.375 kinderen van 0-4 jaar jeugdzorg in Amsterdam. De OKIDO-cijfers van Amsterdam laten zien dat de stijging ook in de kinderopvang terug te zien is, en al veel eerder is ingezet. De stijging is wel minder fors dan die voor jeugdzorggebruik 0-4 in totaal in Amsterdam. In 2017 was het aantal kinderen 0-4 met een jeugdzorgtraject in de kinderopvang 419, in 2015 360. 

 

Lees HIER het uitgebreide antwoord.

 

Voor meer informatie: mdistelbrink@verwey-jonker.nl

Rots en water voor 6-9 jarigen?

Vraag: De methode Rots en water wordt nu vooral gebruikt voor kinderen 9 tot 12 jaar. Kun je het ook gebruiken voor kinderen in de leeftijdsgroep 6 tot 9 jaar? Is daar onderzoek over? 

 

Vragensteller: een Ouder-en-Kindadviseur

 

Aanleiding

Aanleiding voor dit onderzoek zijn de positieve ervaringen met de methode Rots en Water. Er is veel vraag naar, ook voor jongere kinderen van 6-9 jaar. Maar kan de methode wel voor die leeftijdsgroep (onderbouwd) worden ingezet?

 

Aanpak

Om de vraag te beantwoorden zijn Nederlandse en ook internationale onderzoeken bekeken, en enkele aanvullende interviews gehouden (o.a. met het Gadaku Instituut en een trainer die de methodiek bij de jongste doelgroep uitvoert). Ook is de databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJI geraadpleegd.

 

Antwoord

(door Marjolijn Distelbrink en Minke Krijnen, Verwey-Jonker Instituut, i.s.m. andere NEJA partners. December 2018)

De Rots en Watertraining wordt in Nederland breed ingezet onder alle leeftijden (6-18+), zowel binnen de schoolcontext als in trainingen in kleinere groepen. Daarvoor zijn ook duidelijke handleidingen beschikbaar. Dat het zoveel wordt ingezet geeft weer dat er een behoefte is, en volgens betrokkenen van het Gadaku Instituut (de eigenaar in Nederland) en een Rots- en Watertrainer van Altra kan het programma heel goed worden ingezet voor deze leeftijdsgroep, met goede resultaten. Dit oordeel komt voort uit praktijkervaringen. Het aanbod is niet onderbouwd voor de jongere leeftijdsgroep en er is geen onderzoek beschikbaar dat de effectiviteit voor jongere kinderen aantoont. Er is ook geen onderzoek dat de effectiviteit weerlegt, overigens. Onderzoek naar het effect bij jongere kinderen zou wel wenselijk zijn. Voor oudere kinderen (vanaf 9 jaar) zijn er wel positieve effecten aangetoond, al is meer en kwalitatief beter onderzoek nodig. Op dit moment lopen er twee onderzoeken bij universiteiten die meer zicht zullen geven op resultaten voor 9 plussers. Een ervan zal al op korte termijn resultaten opleveren.

 

Voor het hele antwoord, klik hier.

 

ContactpersoonMarjolijn Distelbrink, Verwey-Jonker Instituut

 

Overzicht ongepubliceerde vragen & antwoorden

Hieronder ziet u een overzicht van de niet gepubliceerde vragen en antwoorden voor het Kennisportaal. Dit kan zijn om uiteenlopende redenen, zoals privacy of procedurele overwegingen.

 

Naast de vraag vindt u informatie over de vragensteller en een mailadres van de verantwoordelijke coördinator. Die laatste kunt u mailen als u meer informatie wilt.

 

 

 

Vragen

Vraagsteller 

Contact

O1.  Hoe gaat de gemeente om met leeftijdsgrenzen bij bepaalde typen zorg?

 

 

Jeugdplatform (direct beantwoord door gemeente) 

 

Angela Habets

 

 

 

O2.  Wat is een goed (onderbouwd) aanbod voor omgangsbemiddeling en -begeleiding? Wat is er nodig voor een sluitend aanbod? 

 

 

 

 

Gemeente Amsterdam
(vraag is tussentijds verschillende keren veranderd; deel antwoorden is al gegeven door NJi)

 

Germie van den Berg

 

 

 

 

 

 

O3.  Hoe kunnen OKA’s tot zinvolle vraagverheldering komen wanneer zij te maken krijgen met soms ‘eisende’, zeer kritische hogeropgeleide ouders? 

 

 

OKT programmateam 
(advies gegeven over training door diverse NEJA leden

 

 

Marjolijn Distelbrink

 

 

 

 

 

 

O4.  Tijdens het afgelopen actualiteitencollege werd een project genoemd: De kracht van de ontmoeting (onderzoek naar informele en formele wijkverbindingen). Kunt u mij een link naar dit onderzoek geven? 

 

AAGG/GGD
(vraag persoonlijk beantwoord  en diverse links naar relevante rapporten doorgegeven) 

 

Marjolijn Distelbrink

 

 

 

 

 

O5.  Wat verstaan we onder regie bij de professional (in relatie tot OM, RvdK, Blijfhuis, politie, etc.), bijv. bij veiligheidskwesties? 

 

 

Gemeente Amsterdam
(direct advies gegeven door Verwey-Jonker Instituut)

 

Hèlen Heskes

 

 

 

 

Marokkaans-Nederlandse vaders over discriminatie

Vraag: Welke boodschappen geven Marokkaans-Nederlandse vaders over discriminatie en sociale ongelijkheid aan hun kinderen?

 

Vraagsteller: Programmateam Ouder- en Kindteams

 

Antwoord: door Marjolijn Distelbrink en Sherene Farag, Verwey-Jonker Instituut, mdistelbrink@verwey-jonker.nl

 

Aanleiding

Ouders met een migratie-achtergrond hebben – zoals elke ouder – soms vragen over opvoeding. Het Ouder- en Kindteam is niet altijd de plek waar zij hulp zoeken. Zeker als het vaders betreft. Dit betekent niet dat zij niet met zaken kunnen zitten. Vaders in Amsterdam bespreken hun zorgen soms wel met elkaar, bijvoorbeeld bij de Opvoeddebatten van Trias Pedagogica. Discriminatie of ongelijke kansen voor hun kinderen zijn een punt van zorg voor veel vaders (en moeders), zo werd bij deze debatten – en ook bij andere gesprekken in wijken – duidelijk. Weinig is bekend over hoe vaders er mee omgaan en wat ze daarbij als steunend ervaren. Het programmateam Ouder- en Kindteam wil dit graag weten; om waar mogelijk beter op behoeften van vaders te kunnen aansluiten. 

 

Aanpak

Sherene Farag sprak in opdracht van KeTJA met een tiental Marokkaans-Nederlandse vaders uit verschillende delen van Amsterdam, en observeerde bij enkele vaderdebatten. De geïnterviewden waren vaders die zelf ook deelnamen aan opvoeddebatten. De meesten zijn eerste generatie vaders, hun opleidingsniveau liep uiteen. Farag ging na welke strategieën die in de literatuur bekend zijn over omgang met discriminatie en etnische socialisatie terug te vinden waren bij de vaders; en waar hun steunbehoeften lagen.

 

Conclusie

Vaders bleken bijna allemaal zelf ervaringen te hebben met discriminatie of negatieve bejegening. Deels proberen ze het te negeren, deels proberen ze het gesprek aan te gaan. Ook bij kinderen gebruiken ze deze strategieën. Vaders geven aan dat het onderlinge gesprek hen heeft geholpen; graag zouden ze ook juist met anderen in de buurt in gesprek gaan om verbinding te krijgen. Ook kwamen thema’s naar voren waar vaders vragen over hebben: bijvoorbeeld over hoe hun kinderen te begeleiden naar maatschappelijk succes, hoe om te gaan met verharding of dreigende radicalisering en ‘opvoeden in een wereldstad’. De resultaten geven inzicht waar het Ouder- en Kindteam hen kan ondersteunen; al dan niet in samenwerking met partijen in het voorveld, zoals Trias Pedagogica. Om dit soort thema’s beter te kunnen bespreken met ouders, is ook een tool voor teams ontwikkeld, ‘Waardenopvoeding in diversiteit’. Deze is al beschikbaar en al door sommige teams gebruikt.

 

Lees HIER een uitgebreidere samenvatting met ook citaten en meer uitleg over de strategieën. De volledige thesis van Sherene Farag is HIER te lezen.

 

Contact (ook over de tool voor teams): Marjolijn Distelbrink, Verwey-Jonker Instituut, mdistelbrink@verwey-jonker.nl

 

Transitie onderwijs-zorgarrangement naar VO

Vraag: Wat werkt bij de transitie van een intensief onderwijs-zorgarrangement naar het (reguliere) VO, hoe gaat deze transitie in de (Amsterdamse) praktijk en zijn de succesfactoren voor deze transitie in de (Amsterdamse) praktijk toepasbaar?

 

Vraagsteller: Sanne Pronk, Altra Onderwijs & Jeugdhulp te Amsterdam

 

Antwoord: Sanne Pronk, Carolien Veldkamp, Lynn van Schie (Altra Onderwijs & Jeugdhulp) en Hèlen

Heskes (Verwey Jonker Instituut)

 

Aanleiding:

School2Care Amsterdam wil onderzoeken hoe positieve uitstroom naar VO kan worden bevorderd.

Aanpak:

Deze vraag is onderzocht door middel van een bundeling van relevante literatuur, een focusgroep met jongeren en ouders van het Jeugdplatform Amsterdam en interviews met verschillende stakeholders.

 

Conclusie:

Uit het onderzoek blijkt dat terugkeer naar de school van herkomst (en doorstroom naar het regulier onderwijs in het algemeen) als gewenst wordt gezien, hoewel momenteel het VSO of MBO vaak beter kunnen bieden wat een leerling nodig heeft. Verschillende dingen gaan al goed in de huidige werkwijze van School2Care Amsterdam en haar ketenpartners (denk aan goede regie op het schooltraject vanuit School2Care en het Samenwerkingsverband, betrekken van jongeren en een warme overdracht en nazorg). Andere dingen kunnen nog beter (denk aan integraal werken op basis van gezamenlijke doelen, regie over het geheel van onderwijs en zorg, kennis en expertise uitwisselen met regulier onderwijs, betrokkenheid van de school van herkomst en doorlopende leerlijnen).

Om de doorstroom naar regulier onderwijs te bevorderen worden aanbevelingen gedaan. voor alle betrokken partijen (onderwijs-zorgarrangementen, scholen, samenwerkingsverbanden, jeugdhulp en gerechtelijk kader), samengevat:

  1. In alle fasen zorgen voor een integrale aanpak voor zowel onderwijs als jeugdhulp.

  2. Investeren in eenduidige afspraken.

  3. Investeren in onderling begrip en afstemming.

  4. Aansluiten op wat (nieuwe) scholen van leerlingen vragen.

  5. Investeren in kennis van de doelgroep en de jeugdzorg en bieden wat nodig is.

  6. Jongeren en ouders (blijven) betrekken bij alle fasen van een traject.

  7. De mogelijkheid van uitstroom naar het reguliere VO altijd onderzoeken en hier gezamenlijk aan

    werken.

  8. Realistische verwachtingen met betrekking tot de doorstroom naar regulier onderwijs.

Lees hier het volledige verslag met een uitwerking van deze aanbevelingen.

 

Contactpersoon: s.pronk@altra.nl

Aansluiten bij ouders

Vraag: Hoe kan OCO het bereik en de ondersteuning van ouders met een diverse achtergrond verbeteren, met name in Nieuw-West en Zuidoost? Met een accent op ouders in een meer kwetsbare positie en wat meer afstand tot formele instituties.

 

Vraagsteller: Menno van Koppel van OCO (Onderwijs Consumenten Organisatie) te Amsterdam.

 

Antwoord: door Lineke van Hal, Verwey-Jonker Instituut, lvanhal@verwey-jonker.nl

 

Aanleiding

OCO (Onderwijs Consumenten Organisatie) wordt gefinancierd door de gemeente Amsterdam om vanuit een onafhankelijke positie ouders te ondersteunen in hun relatie met het onderwijs.  OCO vervult vijf functies: informatievoorziening aan ouders en leerlingen, individuele belangenbehartiging, signalering, collectieve belangenbehartiging (waaronder ook versterking van medezeggenschap) en organisatie van formele inspraak door ouders en leerlingen op gemeentelijk onderwijsbeleid.  OCO wil het bereik onder ouders met een diverse achtergrond vergroten, met name in Nieuw-West en Zuidoost. 

 

Aanpak

Bij het beantwoorden van deze vraag is uitgegaan van de overtuiging, dat bereiken niet alleen gaat om ouders weten te vinden. Maar vooral om bij ouders aan te sluiten in houding, benaderingswijzen en aanbod.

 

KeTJA heeft de vraag van OCO op twee manieren onderzocht: via een beknopte literatuurverkenning naar het beter bereiken van migrantengroepen (zowel in opvoedsteun als het onderwijs) en door actie-onderzoek met OCO: het samen bevragen van sleutelpersonen en ouders, het zoeken naar goede voorbeelden in literatuur en praktijk. Dit heeft geresulteerd in het gezamenlijk organiseren van een spiegelgesprek in Nieuw-West waarbij ouders zelf aan OCO vertelden wat zij belangrijk vinden en hoe ze ondersteund willen worden. Concrete aanbevelingen die hieruit kwamen zijn intussen al door OCO opgepakt. Het proces zelf leidde al tot meer contact en daarmee tot beoogde resultaten. De bevindingen kunnen ook relevant zijn voor andere organisaties, zoals het Ouder- en Kindteam en scholen.

De literatuurverkenning en de gesprekken met ouders en organisaties leverden de volgende elementen op die van belang zijn bij het aansluiten bij ouders:

  1. Waarderende houding
  2. Responsieve houding
  3. Reflectie op eigen houding en (voor)oordelen
  4. Gedeelde ervaringen als aangrijpingspunt
  5. Voldoende reikwijdte: het ‘kerngezin’ voorbij
  6. Samenwerken met sleutelfiguren en andere organisaties
  7. Laagdrempelig ontmoeten
  8. Spits je boodschap en de vorm van activiteiten toe op de groep(en) die je wilt bereiken
  9. Verwachtingen helder, ook waar het wringt
  10. In verbinding blijven

Lees hier het volledige antwoord met een toelichting op bovenstaande elementen, goede voorbeelden en leestips.

 

Contact: Lineke van Hal, Verwey-Jonker Instituut, lvanhal@verwey-jonker.nl

Eigen regie jongeren en OKT

Vraag: Hoe kan eigen regie van jongeren in contacten met het OKT vorm krijgen? Welke voorwaarden en eventuele ondersteuning zijn daarbij van belang?

 

Vraagsteller: Jeugdplatform Amsterdam

 

Antwoord: Deze vraag aan het Kennisportaal van KeTJA (Kenniswerkplaats Transformatie Jeugd Amsterdam) is beantwoord in het najaar van 2017, door Shira van Dongen en Pauline Naber (Hogeschool Inholland) en Nickey de Haan (Stichting Alexander). De verkenning is gefinancierd door ZonMw en de gemeente Amsterdam. 

 

Om de vraag te beantwoorden is een korte literatuurverkenning uitgevoerd en een verkennende raadpleging gedaan onder jongeren.

Uit de literatuurverkenning komt naar voren: zelfregie gaat vooral over zelf beslissen over hulp. Ook voor jongeren is dat belangrijk, zowel uit participatief oogpunt als volgens juridische kaders. 

 

Uit de verkenning onder zeven jongeren van 15-19 jaar blijkt dat allen vinden dat zelfregie (zelf mogen beslissen over hulp en ondersteuning die je krijgt vanaf je 16e) belangrijk is. In elk geval moeten ze deze keuze krijgen en moet er met hen worden overlegd of zij die keuze kunnen en willen maken. 

Maar jongeren benadrukken dat zij niet altijd zelf beslissingen kunnen nemen. Soms is dat te lastig.

 

De uitvoerige rapportage die over de raadpleging van literatuur en jongeren geschreven is, bevat achtergrondinformatie en praktische tips van jongeren voor OKA en jeugdadviseur hoe de zelfregie door jongeren te stimuleren en ondersteunen. De rapportage geeft een handig overzicht van literatuur over zelfregie, kaders en ondersteuningsstructuur voor jongeren in Amsterdam.

 

  • Download hier de samenvatting van het KeTJA-rapport Zelfregie van jongeren in de preventieve jeugdzorg: literatuurverkenning & raadpleging van jongeren

 

 

Contactpersoon voor dit onderwerp is: Nickey de Haan van Stichting Alexander, dehaan@st-alexander.nl 

Eigen regie van ouders bij hulp

Vraag: Hoe kan eigen regie van ouders en jeugd vorm krijgen bij het proces van vraagverheldering en samen beslissen over het ondersteuningsprofiel? Wat zijn belangrijke aandachtspunten?

 

Vraagsteller: gemeente Amsterdam, afdeling jeugd

 

Toelichting: De vraag is toegespitst op eigen regie van ouders, omdat er een afzonderlijk rapport is verschenen over eigen regie van jeugdigen.

 

Antwoord: De vraag van de gemeente Amsterdam wordt in dit stuk beantwoord aan de hand van literatuurstudie. Er is gebruik gemaakt van artikelen, rapporten en richtlijnen. Ook is gebruik gemaakt van reeds aanwezige kennis binnen het Verwey-Jonker Instituut.

 

De mate waarin ouders zelfregie kunnen of willen voeren over hulp of ondersteuning verschilt. De vorm van zelfregie hangt mede af van de veiligheid in het gezin, de kracht, vaardigheden en inzicht van het gezin, en de zwaarte en complexiteit van de benodigde hulp.

 

Competenties van professionals

Het ruimte geven aan zelfregie van ouders en jeugdigen vraagt om specifieke competenties en gesprekstechnieken van professionals; voor het samenwerken met ouders en jeugd zijn naast vakinhoudelijke ook relationele en normatieve dimensies van professionaliteit van belang.

Een andere belangrijke competentie voor de professional die uit de literatuur naar voren komt is het kunnen inschatten van de mogelijkheden van de ouders. Het (met enige hulp) bepalen wat de precieze vraag is en welke oplossing het beste is, kan een uitdaging vormen bij bepaalde oudergroepen.

Het vereist vakmanschap en verbinding om gezinnen ertoe te bewegen dat zij (bepaalde vormen van) hulp accepteren en hen ook daadwerkelijk achter deze hulp te laten staan.

 

Lees hier het volledige Literatuuronderzoek.

 

Contactpersoon: Marjolijn Distelbrink, Verwey-Jonker Instituut mdistelbrink@verwey-jonker.nl